Doelgroep

 

Auditieve prikkelverwerkingsproblemen kunnen zich bij kinderen én volwassenen voordoen en hebben vaak veel invloed op het functioneren binnen de diverse ontwikkelingsgebieden (sociaal, emotioneel en cognitief).

Het zijn problemen die veel, maar zeker niet uitsluitend, voorkomen bij kinderen en volwassenen met:

  • autisme of ASS (autisme spectrum stoornis)
  • PDD-NOS
  • problemen in de spraak- en taalontwikkeling
  • kinderen die perioden van slechthorendheid doorgemaakt hebben wegens oorontsteking(en) op jonge leeftijd (zie ook het artikel over ‘lui oor’ elders op de site)
  • AD(H)D
  • sommige vormen van dyslexie

Het verstandelijk vermogen speelt geen rol bij het ondergaan van AIT, ook kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking kunnen AIT ondergaan. De minimumleeftijd voor AIT is 3 jaar.

AIT is niet geschikt voor mensen met de diagnose schizofrenie. Het onderscheid tussen schizofrenie en autisme is moeilijk tot onmogelijk te bepalen bij zeer jonge kinderen. Daarom is het van belang om bij deze kinderen uit te sluiten dat er schizofrenie in de familie voorkomt voordat er een training gegeven kan worden.

AIT helpt meestal niet tegen tinnitus (oorsuizen). Tinnitus komt vaak voor in combinatie met auditieve prikkelverwerking. Er is geen bezwaar om deze training te gaan doen als tinnitus de enige klacht is, maar de kans op succes is klein.

 

Kenmerken

  • hyperacusie: een overgevoelig, pijnlijk gehoor
  • overgevoeligheid voor specifieke geluiden, zichzelf beschermen tegen geluiden, handen over de oren leggen of vingers in de oren stoppen, zich terugtrekken uit rumoerige omgeving
  • hyperacute hearing: geluiden waarnemen die voor anderen (nog) niet te horen zijn
  • last hebben van eigen lichaamsgeluiden
  • niet in staat zijn om de aandacht bij één stem of geluid te houden zonder afgeleid te worden door ander geluiden
  • problemen met het auditief geheugen
  • moeite hebben met de snelheid waarmee geluid verwerkt kan worden
  • zich niet bewust lijken te zijn van de herkomst van geluiden en veel om zich heen kijken om te bepalen waar de geluiden vandaan komen
  • ‘afwezig’ of moeilijk te ‘bereiken’ zijn, moet bijvoorbeeld even aangeraakt worden voordat iemand door heeft dat er tegen hem/haar gesproken wordt
  • slapen met het hoofd onder de dekens
  • geen muts, capuchon o.i.d. op willen, problemen met haren knippen, kammen en wassen
  • schrikken van harde, onverwachte, metalige of hoge geluiden, of van geluiden waar anderen niet van opkijken
  • zelf veel lawaai maken om omgevingsgeluid te overstemmen (en zo het gevoel te hebben de controle te houden), bijvoorbeeld in supermarkten, zwembaden en luchthavens gillen en schreeuwen
  • ‘spelen’ met geluid: verschillende geluiden maken en geboeid luisteren hoe ze weerkaatst worden
  • geluiden opmerken die voor anderen te zacht zijn om te horen, zoals vliegtuigen aan horen komen ver voordat anderen dat opmerken
  • niet goed meekrijgen wat er gezegd wordt, vaak ‘hè’ of ‘wat’ zeggen
  • niet goed kunnen leren door middel van luisteren
  • moeite hebben met het luisteren naar, begrijpen of onthouden van wat gelezen of gehoord wordt; een verzoek wordt verkeerd geïnterpreteerd of moet herhaald worden om begrepen te worden
  • kan slechts een of twee opdrachten achter elkaar uitvoeren
  • naar anderen kijken alvorens te antwoorden
  • moeite hebben met onderscheiden en benoemen van diverse geluiden
  • moeite hebben met het corrigeren of herzien van een bepaalde bewoording om begrepen te worden
  • snel vergeten wat er gezegd is; een verhaal of gebeurtenis niet goed na kunnen vertellen
  • moeite hebben met het herkennen van stemmen en het onderscheid maken tussen klanken, bv ‘beer’ en ‘boor’
  • moeite hebben met het sluiten van de ‘communicatiekring’, d.w.z. met reageren op vragen en opmerkingen van anderen.
  • over een ander onderwerp beginnen, bijvoorbeeld over schoenen als anderen het over voetbal hebben
  • moeite hebben om gedachten om te zetten in gesproken of geschreven woord
  • moeite hebben met duidelijk spreken en articuleren
  • moeite hebben met hardop voorlezen
  • moeite hebben met rijmen en geen wijs kunnen houden
  • een beperkte woordenschat hebben en een onvolwassen zinsstructuur hanteren (gebrekkige grammatica en zinsbouw)
  • beter gaan spreken na intensief bewogen te hebben

 

VorigeVolgende